- bol
- bol1{{/term}}〈de〉1 [rond voorwerp] boule 〈v.〉 ⇒ 〈klein〉boulette 〈v.〉 ⇒ 〈wol〉pelote 〈v.〉2 [wiskunde]sphère 〈v.〉3 [hoofd] boule4 [plantkunde]bulbe 〈m.〉⇒ oignon 〈m.〉5 [hemellichaam] globe 〈m.〉♦voorbeelden:1 een bol garen • une bobine de fil3 een knappe bol • une grosse têtezijn bol stoten • se cogner la têtehet hoog in de bol hebben • se croire sorti de la cuisse de Jupiterhet is hem in zijn bol geslagen • il a perdu la bouleeen kind over zijn bol strijken • caresser la tête d'un enfantuit de, zijn bol gaan • s'éclater (comme une bête)4 in het voorjaar staan de bollen in bloei • au printemps, les champs de tulipes, de narcisses, de jacinthes sont en fleurs————————bol2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [bolvormig van oppervlak] bombé2 [rond en dik] rond♦voorbeelden:1 de zeilen gingen bol staan • le vent gonflait les voilesdie recensie stond bol van de vooroordelen • cette critique était bourrée de préjugésbol worden • se bomber2 een bolle toet • une frimousse joufflue
Deens-Russisch woordenboek. 2015.